Op zoek naar iets anders achterin een keukenkastje stuitten we op het laatste afkruislijstje voor de Ribociclib en een doosje met nog enkele pillen daarin. Het maakte me, enigszins onverwachts, heel verdrietig. Ik moest denken aan de zoektocht die nodig was om dit medicijn te kunnen krijgen. En aan dr. Zwaan, de arts uit Rotterdam die dit medicijn uiteindelijk durfde (!) voor te schrijven. Ook aan de “rituelen” die nodig waren om Kester de pilletjes te laten slikken. We zongen daarbij een suf wijsje: “oh oh, oh oh, bananen-ribo”. Geen idee meer waar dat vandaan kwam, maar het was zo’n relativerend grapje waar Kester behoefte aan had. Ik dacht natuurlijk ook aan de positieve ontwikkelingen die we in eerste instantie bij Kester zagen.
Het medicijn werd toegediend omdat het een remmer was van het eiwit dat de tumorcellen van Kester mogelijk teveel maakten (dat was dan weer uit de genetische screening gebleken). Na twee recidieven was de experimentele toediening van dit medicijn in feite onze laatste hoop op genezing. Daar moest ik uiteraard vooral aan denken.
In de krant stond onlangs een bericht over iemand (met een andere kankersoort) die dankzij een (andere) experimentele therapie inmiddels enkele jaren “schoon” is. Soms lukt het dus wel. De hoop was dus terecht.
Bij de laatste pillen van dit lijstje, midden mei, was het overigens al duidelijk dat het toch weer de verkeerde kant opging.
NB: Vortrient was een (minder kansrijk ingeschat) middel dat nog weer op een ander eiwit ingreep. Toen we dat kregen was Kester eigenlijk al behoorlijk slecht. Hij heeft het maar een paar keer kunnen slikken.