Een K-dootje op zaterdagmiddag

Martine had een ontroerende ervaring.

“U komt mij bekend voor”, zegt het meisje achter de kassa in de supermarkt. Ik kijk naar haar maar ik herken haar niet direct. Ik ben nieuwsgierig en zeg: “Misschien van de school van mijn dochters?” Waarna ik mij direct afvraag waarom ik mijn zoon niet noem! “Nou”, zegt het meisje voorzichtig. “Volgens mij is het van uw zoon … Kester.” En ze noemt haar naam. Het raakt me en ik vind het prachtig dat ze Kester zijn naam noemt. 

In eerste instantie denk ik dat ze bij Kester op de middelbare school heeft gezeten. “Ooh, denk je nog wel eens aan hem?” vraag ik. Ze knikt en vertelt dat ze het K-tje nog steeds op haar kamer heeft staan (de Lego-letter die we hebben uitgedeeld op de uitvaart). Ik schiet vol en als ik dat tegen haar zeg, komen er bij haar ook tranen naar boven. We voelen ons allebei een beetje ongemakkelijk. Ze wil niet huilen omdat ze achter de kassa haar werk moet doen. En ik wil mij goed houden voor haar én de mensen die achter mij wachten om ook hun boodschappen af te rekenen. 

“Ik vind het heel mooi dat je het zegt. Het is fijn omdat je Kester hebt gekend.” Ze glimlacht en vraagt hoe het met mij gaat. “Ik doe alles, maar het blijft heel verdrietig”, en ik vecht tegen nog meer tranen. Ik vraag aan haar in welke klas ze zit en ik vertel dat Kester zijn Lego-portret op de Montessori-school hangt.
Van binnen voel ik zowel blijdschap als verdriet. We praten over mijn zoon! En wat een lieve meid dat zij met mij het gesprek durft aan te gaan en Kester zijn naam noemt. Ze zegt nog dat ze wel twijfelde of ze iets moest zeggen. Wat ik ben blij dat ze het wel gedaan heeft. En dat laat ik haar nog eens nadrukkelijk weten. “Echt heel lief!” Als laatste zeg ik nog: “Blijf zijn naam maar noemen. En je mag altijd langskomen!” 

Mijn boodschappen pak ik slordig bij elkaar en met een waas voor mijn ogen reken ik af. Het bedrag dat ik afreken kan ik niet lezen en het boeit me ook totaal niet. Ik loop naar buiten en tranen biggelen over mijn wangen. Wat een mooi cadeautje, zo’n contact op de zaterdagmiddag. Het triggert mijn verdriet maar ik had het voor geen goud willen missen. 

Ik veeg mijn wangen droog. Nog even naar de bloemenwinkel voor een bosje. Op de fiets naar huis probeer ik de vloed van tranen tegen te houden. Ik wil immers nog het bosje tulpen met kaartje bij mijn jarige vriendin afgeven. Bij haar voor de deur blijft het gesprek luchtig en dat was ook precies mijn bedoeling. Nu even geen tranen. 

Thuisgekomen laat ik alles stromen. Ik vertel Frans over mijn ervaring en de tranen blijven komen. We realiseren ons dat het meisje op de basisschool drie jaar bij Kester in de klas gezeten heeft. Waarvan twee jaar dat Kester ziek was en werd behandeld. Toen Kester overleed zat hij in de eerste klas van de middelbare school, maar alle kinderen van groep 8 waren op de afscheidsbijeenkomst. 

Wat maakte nou dat mijn tranen bleven komen? Was het de herinnering die tot leven werd gewekt? De herinnering aan de laatste jaren op de basisschool? Die periode van zorg, dreiging, hoop en vrees … 

Onverwachts en onvoorbereid werd ik aangesproken als ‘moeder van Kester’. Iets wat op deze manier nooit meer gebeurt maar waar ik heimelijk eigenlijk altijd naar verlang.  

Het vriendelijke kassameisje heeft schooljaren met Kester gedeeld en hem vandaag op een mooie manier even tot leven gewekt. Dat ook zij emotioneel werd betekent dat de dood van Kester ook haar geraakt heeft. Ik zou bijna teruggaan naar de supermarkt en haar alsnog een knuffel geven …